Publicaties over vastgoedrecht en huurrecht 2019
- Noot bij Hof ‘s-Hertogenbosch 10 september 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:3320
Appellant h.o.d.n. D-Parts / B.V. Property Investment [vestigingsnaam] P.I.R.
Tijdschrift voor Huurrecht bedrijfsruimte, nummer 6, december 2019, mr. A. de Fouw
De huurder huurt van de verhuurder een winkelruimte in de zin van art. 7:290 BW. De winkelruimte wordt casco verhuurd. Op enig moment begint de vloer in het gehuurde te verzakken als gevolg van een gebrek aan de dekvloer, die al sinds het begin van de huurovereenkomst in het gehuurde aanwezig is. De vraag rijst of (het herstel van) het gebrek aan de dekvloer voor rekening van de huurder of de verhuurder komt. De huurder stelt zich op het standpunt dat de verhuurder is gehouden om het gebrek aan de dekvloer te herstellen, aangezien de dekvloer onderdeel uitmaakt van het casco van het gehuurde en spreekt de verhuurder daartoe aan. De kantonrechter oordeelde in eerste aanleg dat de dekvloer niet tot het gehuurde behoort en dat het herstel van een gebrek daaraan niet voor rekening van de verhuurder komt. Het hof oordeelt dat – hoewel de dekvloer niet expliciet staat opgesomd onder de vermelding van onderdelen die tot het casco behoren – de verhuurder gehouden is tot het herstel daarvan. Aan dit oordeel ligt ten grondslag dat de dekvloer bij aanvang van de huurovereenkomst reeds in de winkelruimte aanwezig was, deze door natrekking deel uitmaakt van het gehuurde en in gebruik is gegeven aan de huurder. Omdat het gehuurde niet is te gebruiken zonder ook die reeds aanwezige dekvloer te gebruiken, maakt de dekvloer deel uit van wat tegen betaling van de huurprijs in gebruik is gegeven en daarmee is de dekvloer op grond van het bepaalde in artikel 7:201 lid 1 BW mee verhuurd. Nu partijen in dit kader geen van de wettelijke gebrekenregeling afwijkende afspraken hebben gemaakt, komt het herstel van de dekvloer voor rekening van de verhuurder.
Lees meer of Download als PDF
- Noot bij Hof ‘s-Hertogenbosch 30 april 2019, ECLI:NL:GHSHE:2019:1621
Stichting Recreatiepark / Werkmaatschappij
Tijdschrift voor Huurrecht bedrijfsruimte, nummer 5, oktober 2019, mr. K. Keij
De verhuurder wil vier bestaande bedrijfsruimtes samenvoegen en uitbreiden omdat volgens de verhuurder de vraag naar grote bedrijfsruimte is toegenomen. Het hof oordeelt dat uit het geschetste renovatieplan blijkt dat de plaats en functie van het gehuurde na de renovatie niet hetzelfde zullen zijn, nu het gehuurde zal opgaan in een groter geheel. Mede gelet op het ingrijpende karakter van de verbouwing en de verwachte renovatieperiode van vijf maanden, is de renovatie dan ook niet mogelijk zonder beëindiging van de huurovereenkomst. Volgens het hof heeft de verhuurder voldoende aannemelijk gemaakt dat renovatie noodzakelijk is om de leegstandschade een halt toe te roepen en om de rendementswaarde te verbeteren. Deze bedrijfseconomische motieven zijn voldoende om het dringend nodig hebben voor eigen gebruik aan te nemen. Bij de vaststelling van de verhuis- en inrichtingskosten oordeelt het hof dat de aanschafkosten van auto’s en een heftruck, omzetverlies en personeelskosten niet onder de tegemoetkoming ex artikel 7:297 BW vallen. Het hof verklaart het arrest uitvoerbaar bij voorraad aangezien een eventueel cassatieberoep naar het oordeel van het hof hoofdzakelijk zou neerkomen op het rekken van een kansloze zaak
Lees meer of Download als PDF
- Wettelijke rente, wettelijke handelsrente en boete
Tijdschrift voor Huurrecht bedrijfsruimte, nummer 3, juni 2019, mr. K. Keij
Dit artikel is onderdeel van de cyclus ‘huur en verbintenissenrecht’, waarin (extra) aandacht wordt geschonken aan het feit dat (ook) het algemeen verbintenissenrecht veel invloed heeft op de huurrechtpraktijk. In deze bijdrage wordt ingegaan op de wettelijke (handels)rente en de contractuele boete. Elk van deze onderdelen zal kort worden ingeleid met een beschrijving van het wettelijke kader en zal vervolgens worden toegespitst op de relevantie voor het huurrecht. Zo zal worden bekeken of de wettelijke (handels)rente verschuldigd is over een achterstallige betaling uit hoofde van een huurovereenkomst. Voorts zal in het kader van de huurprijswijziging ex art. 7:303 BW worden bezien of er wettelijke handelsrente, dan wel ‘gewone’ wettelijke rente, verschuldigd (kan) zijn over de teveel betaalde huur – na een neerwaartse huurprijswijziging – en over de ‘achterstallige’ huurpenningen, bij een opwaarts bijgestelde huurprijs. Tevens zal aandacht worden besteed aan de boete(rente)bedingen in de Algemene bepalingen bij de ROZ-modelhuurovereenkomsten, de matiging van boetes en zal worden uiteengezet waar de leerstukken inzake de wettelijke (handels)rente en de boete samenkome
Lees meer of Download als PDF